Zoeken in deze blog

vrijdag 2 oktober 2020

 

Les 4. --- Ik heb, jij hebt, … zij hebben

 

Kan alleen een boer een paard bezitten? Natuurlijk niet: ook IK kan er een hebben, of JIJ, of HIJ, of ZIJ enz.

In de volgende zinnetjes veranderen we telkens de paarden-eigenaar door de uitgang van het werkwoord te veranderen:

1. Ἵππον ἔχω: ik bezit een paard (“hippon echoo”)

2. Ἵππον ἔχεις: jij bezit een paard (“hippon echeis”)

3. Ἵππον ἔχει: hij/zij bezit een paard (“hippon echei”)

4. Ἵππον ἔχομεν: wij bezitten een paard (“hippon echomen”)

5. Ἵππον ἔχετε: jullie bezitten een paard (“hippon echete”)

6. Ἵππον ἔχουσιν: zij bezitten een paard (“hippon echoesin”)

Op deze manier leren we de uitgangen van de actieve indicatief praesens (= onvoltooid tegenwoordige tijd) van de werkwoorden op -ω (1ste, 2de en 3de persoon, enkelvoud en meervoud).

Dus:

1ste persoon enkelvoud: -ω

2de persoon enkelvoud: -εις

3de persoon enkelvoud: -ει

1ste persoon meervoud: -ομεν

2de persoon meervoud: -ετε

3de persoon meervoud: -ουσιν

In feite zijn deze uitgangen op zichzelf nog samenstellingen van een bindklinker + de eigenlijke uitgang, bv. -ομεν is samengesteld uit de bindklinker -ο + de eigenlijke uitgang -μεν. Dit technische onderdeel van de Griekse vormleer heeft echter geen enkel nut in deze basislessen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

  Les 11 --- Geen paniek: niet alles was mannelijk in het oude Griekenland …   Een korte terugblik. In de eerste tien lessen leerden we ...