Les 4. --- Ik heb, jij hebt, … zij hebben
Kan alleen een boer een paard bezitten? Natuurlijk
niet: ook IK kan er een hebben, of JIJ, of HIJ, of ZIJ enz.
In de volgende zinnetjes veranderen we telkens de
paarden-eigenaar door de uitgang van het werkwoord te veranderen:
1. Ἵππον ἔχω: ik bezit een paard (“hippon echoo”)
2. Ἵππον ἔχεις: jij bezit een paard (“hippon echeis”)
3. Ἵππον ἔχει: hij/zij bezit een paard (“hippon
echei”)
4. Ἵππον ἔχομεν: wij bezitten een paard (“hippon
echomen”)
5. Ἵππον ἔχετε: jullie bezitten een paard (“hippon
echete”)
6. Ἵππον ἔχουσιν: zij bezitten een paard (“hippon
echoesin”)
Op deze manier leren we de uitgangen van de actieve indicatief praesens (= onvoltooid tegenwoordige tijd) van de werkwoorden op -ω (1ste, 2de en 3de persoon,
enkelvoud en meervoud).
Dus:
1ste persoon enkelvoud: -ω
2de persoon enkelvoud: -εις
3de persoon enkelvoud: -ει
1ste persoon meervoud: -ομεν
2de persoon meervoud: -ετε
3de persoon meervoud: -ουσιν
In feite zijn deze uitgangen op zichzelf nog
samenstellingen van een bindklinker + de eigenlijke uitgang, bv. -ομεν is
samengesteld uit de bindklinker -ο + de eigenlijke uitgang -μεν. Dit technische
onderdeel van de Griekse vormleer heeft echter geen enkel nut in deze
basislessen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten